Er zijn er de zintuigen die we allemaal kennen: ruiken, proeven, horen of zien. Maar er zijn ook zintuigen binnenin ons lichaam, zoals de propriocepsis (beweging), vestibulair (evenwichtsorgaan), en de interocepsis (het ‘buikgevoel’). Al die zintuigen werken de hele dag samen om ervoor te zorgen dat we goed reageren op onze omgeving. Ze geven ons informatie over de wereld om ons heen. Ze laten ons weten dat vuur heet is op onze huid en ze vertellen ons dat we bij een volle blaas naar de wc moeten. Ze bestaan afzonderlijk van elkaar, maar moeten als een geheel functioneren.
Bij kinderen met sensorische informatieverwerkingsproblemen, werken de zintuigen simpel gezegd anders óf werken niet goed samen. Waardoor de kinderen gevoeliger of juist minder gevoelig zijn voor bepaalde prikkels (informatie uit de omgeving). Het kind neemt informatie uit de omgeving rommelig waar. Als gevolg daarvan reageert het anders op de omgeving. Dat heeft invloed op het gedrag van een kind. Anderen kunnen dat gedrag misschien als vreemd ervaren, of onaangepast. Maar in werkelijkheid krijgt het kind informatie over de wereld anders binnen.
Een kind met sensorische informatieverwerkingsproblemen heeft een minder georganiseerd brein. Omdat de samenhang tussen hersenen en gedrag heel sterk is, zal zijn gedrag ook minder georganiseerd zijn. Dat kan zich op een heleboel verschillende manieren uiten. Dat is wat herkenning van sensorische informatieverwerkingsproblematiek lastig maakt: de symptomen zijn bij ieder kind verschillend. Het kan zich op veel verschillende manier uiten zoals snel boos of verdrietig zijn, problemen met zindelijkheid, concentratieproblemen of problemen met meerdere taakjes achter elkaar doen.